Bedrijfsarts, wat dóé jij eigenlijk?
Op dinsdagochtend om 9.00 uur start een terugkomdag. Zesdejaars coassistenten in het blok sociale geneeskunde. De eerste twee uur worden gevuld door bedrijfsgeneeskunde en verzekeringsgeneeskunde. Ongeveer dertig studenten druppelen binnen in een zaal waar ik zelf een paar jaar geleden ook zat. De laptops gaan open, koffie op tafel. Ik heb twee uur om een inkijkje te geven in ons vak. Mijn gedachten dwalen af, hoe ga ik ooit uitleggen waar ik terechtgekomen ben?
Mijn idee bij bedrijfsgeneeskunde begon wat lachend, sceptisch. Ik hoefde tenslotte toch ‘maar wat te kletsen’? Hoe moeilijk kon het zijn? Inmiddels ben ik een kijkje in de maatschappij rijker. Waar de vertrouwde ziekenhuismuren (en geurtjes) wegvielen, kreeg ik inzicht in bedrijven, bedrijfsvoering, communicatie en het onvoorstelbare effect van werk op de mens. Ik leerde dat de ene burn-out nooit te vergelijken is met de andere en iedere situatie een andere aanpak vraagt. Dat mensen ziek kunnen worden van (v)echtscheidingen, contracten, conflicten en onderwaardering. Dat mantelzorger zijn een enorme aanslag op je eigen leven kan zijn. Dat een klein woord van een leidinggevende grote gevolgen kan hebben. Dat een luisterend oor van onderschatte waarde is. Dat, na de behandeling in het ziekenhuis, ‘het echte werk’ pas begint.
Ik leerde dat bedrijfsgeneeskunde meer van je competenties ‘samenwerken’ en ‘communicatie’ vraagt dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Dat je als bedrijfsarts met een helicopterview een unieke kijk in iemands leven krijgt. Dat bedrijven ineens ook iets van jou medisch beleid kunnen vinden. Dat een probleem, dat eenvoudig op papier lijkt, in de praktijk zoveel lastiger kan zijn. Ik zag cliënten genezen en opbloeien, maar helaas ook afscheid moeten nemen van alles wat jarenlang houvast bood.
Daarnaast ontmoette ik een groot palet aan collega’s. Uit alle windstreken landden ze in arbeid en gezondheid. Jong, oud, chirurg, huisarts, open voor verandering, paternalistisch, strak in pak of op sneakers.
Inmiddels weet ik dat ‘maar wat kletsen’ naïef was. Dat ieder woord een verandering teweeg kan brengen in positieve of negatieve richting. En vooral dat ik soms écht een moeilijk vak heb. Voor werken met mensen en de onderlinge interacties is geen protocol. Geen dag is hetzelfde en de mentale uitdaging is groot.
Maar hier sta ik, het is 9.01 uur. Hoe moet ik dit vak in twee uur uitleggen? Ik begin maar bij het begin: mijn eigen verhaal.